Vereniging

Heldere, feestelijke tonen klinken in de straat. Het draaiorgel met zijn bonte kleuren speelt. Kinderen kijken opgetogen naar de bewegende beelden op het orgel of dansen op de maat van de muziek. Voorbijgangers doen muntjes in het bakje van de orgelman. Sommigen staan even stil en luisteren of kijken hoe achter in het orgel het kartonnen orgelboek zich langzaam van links naar rechts vouwt.
Het is het straatbeeld dat de meesten van ons vertrouwd is. Het is zo echt Nederlands. Terecht zien buitenlanders het straatdraaiorgel dan ook als typisch Nederlands verschijnsel, net zoals onze klompen, tulpen en molens.

Ook op de kermis zie je nog wel eens een draaiorgel. Vroeger stond er een in iedere draaimolen, in elke zweefmolen. In de stoom-carrousels bepaalden majestueuze orgels met schitterend gebeeldhouwde fronten de sfeer.
Kermisorgels klinken anders dan straatorgels. Voor de komst van de moderne geluidsboxen moesten zij met hun frisse, doordringende klanken de kermisvierders naar de attracties lokken. Kermisorgels zijn niet typisch Nederlands. De meesten werden rond het begin van de twintigste eeuw gebouwd in Frankrijk of Duitsland.

In de eerste decennia van de twintigste eeuw eeuw beleefden duizenden mensen in soms sprookjesachtig ingerichte danszalen plezier en ontspanning bij de muziek van kolossale dansorgels, vooral in het zuiden van ons land en in België. Sommige van die orgels waren zo groot dat ze een hele wand van het danspaleis besloegen.
In die tijd waren in en rond Antwerpen belangrijke draaiorgelfabrieken gevestigd, die behalve de grote ook kleinere en zachter klinkende orgels maakten voor het gebruik in cafés. Orchestrions werden deze instrumenten genoemd. Meestal speelden zij pas een deuntje nadat er een muntje in een automaat was geworpen.

Vooral in het begin van de vorige eeuw had het draaiorgel in al zijn verschijnings-vormen een belangrijke plaats in het dagelijks leven. Nog slechts een enkeling beschikte over een radio en of grammofoon. Een draaiorgel zag en hoorde men echter vaak. Daardoor was het een uitermate geschikt instrument om de nieuwste melodieën bij het grote publiek bekend te maken.
Zo tussen 1850 en 1930 was de bouw van draaiorgels dan ook een belangrijke industrie. Centra van draaiorgelbouw waren Parijs, Waldkirch in het Zwarte Woud en Antwerpen.

Al tijdens de Tweede Wereldoorlog veranderde de situatie. Vanaf 1942 mochten er geen orgels meer op straat spelen en ook kermissen waren verboden. De algemene waardering voor en de sfeer rond het draaiorgel, zoals die voor de oorlog waren, kwamen na de bevrijding niet terug.
Met de opkomst van de radio, grammofoon en later andere geluidsbronnen is de betekenis van het draaiorgel nog meer afgenomen. Vooral op de kermis en in de danszaal zijn nu bijna alle orgels verdwenen.

Helaas, want het draaiorgel heeft een uniek klankkarakter en is een product van groot technisch vernuft. Het kan tophits spelen, maar ook bekende marsen, walsen of opera-en operettemuziek. Bovendien zijn er heel veel speciale composities voor gemaakt, ook door Mozart en Haydn. Kortom, het draaiorgel is meer dan gezellige folklore en nostalgie!